Inge Raadschelders

in de zomer van 2014 schreef ik in opdracht van Special Arts in de aanloop naar de prijsuitreiking van Het Andere Gedicht 3 zomercolumns over het maken van poezie met mensen met een verstandelijke beperking:

  1. Taalvorming: mondigheid als maatschappelijk doel (over het waarom van de werkwijze)

  2. Dat kunnen wij niet (over het wel kunnen)

  3. Vraag vaak (over de kracht van de vraag)


1. Taalvorming: mondigheid als maatschappelijk doel

Achter project Het Andere Gedicht schuilt de werkwijze Taalvorming. Taalvorming is ontstaan in de nasleep van WO II, toen het onderwijs drastisch veranderde. Kinderen moesten mondiger worden, voor zichzelf leren opkomen, want wat er in de oorlog gebeurde: dat nooit meer. Kunstzinnige vorming, met als talige en literaire variant Taalvorming, zet de beoefening van kunst in met als doel de mens als geheel te ontwikkelen en niet langer slechts 'vol te stoppen' met kennis.

De ontwikkeling van (de eigen) taal is vaak een ondergeschoven kindje in de gehandicaptenzorg. Daarmee wordt ernstig onderschat welke rol taal speelt binnen de sociaal-emotionele vaardigheden en in de persoonlijke ontwikkeling van het individu. Het woord geeft vorm.
Het Andere Gedicht pleit krachtig voor inbedding van taalstimulering in alle facetten van de gehandicaptenzorg. Taalvorming is daartoe een zeer geschikt middel.

De doelen van de werkwijze zijn hoogstaand. De kracht daarentegen is de eenvoud. Taalvorming gaat uit van drie eenvoudige peilers, die op ieder niveau toepasbaar zijn:
1) WILLEN: ieder mens heeft het verlangen zichzelf uit te drukken, kenbaar te maken wie hij is, te vertellen wat hij meemaakt. Iedereen heeft dus de wens tot communiceren, op welke manier dan ook.
2) KUNNEN: Iedereen - of misschien moeten we voor deze specifieke doelgroep toch zeggen - bijna iedereen heeft het aangeboren vermogen om zich talig te ontwikkelen. Iedereen kan leren, zelfs al is het maar in heel kleine stapjes. Degene met wie je werkt bepaalt het niveau. De interactie van de werkwijze helpt jullie verder.
3) ERVAREN: iedereen maakt dingen mee, om zich heen en/of van binnen. Er is dus altijd materiaal om te delen. Dat betekent dat je nooit iets hoeft te verzinnen; de aandacht kan worden besteed aan wat je hebt beleefd en aan hoe je dat kunt overbrengen. Werken vanuit eigen ervaring stimuleert (Ik wil ook vertellen over hoe ik mijn sokken bewaar!) en zorgt voor uniek materiaal: veelzeggend en zoals jullie wellicht al gemerkt hebben vaak direct poëtisch.

Communiceren kan met een hoofdknikje, dat valt al onder taal. Je kunt iets vertellen over de meest simpele bezigheden - het caviahok verschonen, plassen, boodschappen doen - maar ook over je meest filosofische waarneming (de maan, de liefde, poëzie). Taalvorming is daarmee toegankelijk en geschikt voor iedereen.
Ontwikkeling leidt tot trots, een toenemend zelfvertrouwen, moed om verder te gaan. Nog altijd zien wij de glimmende gezichten voor ons van mensen met wie wij aan teksten werkten. Tijdens het werken veranderde regelmatig de taal van iets dat ik niet kan - daar ben ik anders in, naar een magisch middel waarmee je jezelf aan de ander kunt tonen.
Wie de basisworkshop volgde heeft het zelf kunnen ervaren: iets van jezelf wat eerder nog verhuld was, krijgt vorm in taal en wordt gelezen, gehoord. Dat is een vorm van erkenning. En dat zorgt er voor dat je je een completer mens voelt: mondiger, waardig, jezelf.

Wanneer je met mensen werkt met taal en/of poëzie, denk dan eens aan de drie peilers van Taalvorming. Bevraag jezelf op wat je aan het doen bent: je bent géén gedicht aan het schrijven. De kunst is het middel, niet het doel.

 

2. Dat kunnen wij niet

'Het is een mooi proces. Echt bijzonder. Maar voor ónze cliënten, onze jongen, onze doelgroep….'
Waar wij ook komen, wij ontmoeten mensen die denken dat het maken van gedichten niet mogelijk is voor hun clientèle of leerlingen. Bijna nooit is dat waar.

Jaren geleden kwam ik in België op een dagcentrum waar een groepje potentiële dichters op mij zat te wachten. Ze zaten keurig in een kring aan tafel en dronken net hun laatste slokjes koffie op. Ze waren er klaar voor. Ik gaf de begeleider een hand, gaf alle deelnemers een hand, totdat ik bij Geert kwam. Geert kon mij geen hand geven. Hij zat in een grote rolstoel, zijn hoofd hing een beetje naar voren. Ik groette hem en legde mijn hand even op zijn arm.
'Hum', zei hij. Zijn stem was laag en diep. Ik ging aan het hoofd van de tafel zitten en keek eens rond. Afwachtende, gespannen, vrolijke gezichten. Een kriebel in mijn buik.
'Was de koffie lekker?' vroeg ik, om maar ergens mee te beginnen. Er werd geknikt. Gelachen. Iemand vertelde dat vooral de koekjes lekker waren. Koekjes ja, dát is een onderwerp, dacht ik. Maar ik werd afgeleid. Geert zwaaide met zijn hoofd. De begeleider, Peer, zei:
'Geert wil ook iets zeggen.' Geert maakte geluiden. Harde, bonkige geluiden. Peer zei: 'Wacht even Geert, niet zo snel.' Geert maakte één reeks geluiden. Hij herhaalde dat een paar keer. Peer luisterde goed en vroeg toen: 'Chocola?' Geert knikte enthousiast. 'Eet je graag chocola?' vroeg Peer. Geert schudde wild zijn hoofd en wees met een schuddende hand naar de kopjes op tafel. 'Je drínkt liever chocola!', zei Peer. En weer knikte Geert enthousiast. 'Drink je liever chocola dan koffie?' vroeg Peer. Geert knikte wild. Het lege kopje op het blaadje van zijn rolstoel schudde er van mee. Ik hield even van Peer en schreef op: Ik drink liever chocola dan koffie. Ik las de zin aan Geert voor.
'Is dat wat je wilde zeggen, Geert?' Hij knikte. Ik keek naar het blaadje. Iets aan de zin zat mij dwars. 'Mag ik iets aan je zin veranderen?' vroeg ik aan Geert. Hij keek me aan vanonder zijn wenkbrauwen. 'Luister maar eens,' zei ik en las zijn zin twee keer voor, net even anders:
'Ik drink liever chocola dan koffie of: Liever chocola dan koffie. Wat vind je beter klinken?' Dat ging te snel. Zin voor zin las ik voor en liet hem reageren. Peer moest er om lachen. Het werd de laatste zin.

Ik keek de groep rond. Iedereen zat gespannen te luisteren.
'Geert is alvast begonnen', zei ik. 'Geert maakt een gedicht.' Een paar deelnemers klapten. 'Hoe zit dat bij jullie, vroeg ik: houden jullie ook van chocola? En wanneer krijg je dat dan?'

Het werd een lange middag. Nadat iedereen iets had om over te schrijven en tekenen, ging ik verder met Geert. Woord voor woord schreven we over hoe hij 's avonds altijd een kopje chocolade drinkt. En dat hij daar warm van wordt. Van binnen. Peer moest me vaak helpen, hij kende Geert beter en kon hem beter verstaan. Aan het einde van de middag las iedereen zijn gedicht voor. Ik las dat van Geert. Bij iedere zin knikte hij wild met zijn hoofd. Zijn mond ging ver open en hij lachte. Geert was trots.

Ik zag Geert terug op het poëziefestijn dat dat jaar werd georganiseerd. In zijn rolstoel. Op het podium. Zijn gedicht over chocola had de derde prijs gewonnen. Geert wist van gekkigheid niet waar hij zijn ledematen moest laten. Ik keek naar hem vanaf de tribune en was trots.

Dat je voor het maken van gedichten niet hoeft te kunnen schrijven is inmiddels wel algemeen bekend. Poëzie gaat over taal, over eigen taal. Schrijven is maar één van de aspecten van taal, dat kan prima omzeild worden. In de verdiepingsworkshop oefenden we uitgebreid met de typemachine. Maar ook tekenen bijvoorbeeld is een talige uiting. Of je eigen letters maken.
Dat je voor het maken van gedichten niet goed hoeft te kunnen praten, dat is nog niet bij iedereen doorgedrongen. Met horten en stoten maakte Geert zijn eerste gedicht. Peer is een fantastische begeleider en maakte er daarna nog vele met hem.
Werken met iemand als Geert vergt aanpassing en geduld. Ik had een les voorbereid die middag, met allerlei stapjes en opdrachten. Geert gooide dat plan overhoop. Was dat erg? Nee! Er werd fantastisch verteld, geluisterd en geapplaudisseerd. Iedereen schreef of maakte iets dat hij aan het einde graag wilde voorlezen en laten zien. Ik kreeg een grote doos Belgische bonbons mee aan het eind van de dag.

De tien stappen zoals beschreven in de webapp Het gedichtenlaboratorium zijn maar handvatten, hulpmiddelen. Het werkelijke proces vindt plaats in de interactie tussen de begeleider en de deelnemer, niet in de uitvoering van die stappen. Wanneer je contact hebt met iemand en werkelijk naar hem luistert, kijkt, hem werkelijk leest, dan kun je met diegene werken. En laat hij jou zien wie hij is.

 

3. Vraag vaak

Vragen stellen is misschien wel het belangrijkste dat wijzelf ooit leerden op de kunstacademie. Bevraag jezelf, je werk, de omgeving, de ander. Ga nooit zomaar ergens van uit.

Alles bevragen zorgt dat niets vanzelfsprekend is en dus dat je altijd moet luisteren, denken en heroverwegen. Alles bevragen betekent ook dat er niet per definitie één antwoord is. Vragen stellen dwingt je open te staan voor andere mensen, andere mogelijkheden en andere waarheden.
Juist bij het maken van gedichten met mensen met een verstandelijke beperking speelt het stellen van vragen een essentiële rol. Door vragen te stellen en door verder door te vragen op het eerste antwoord toon je aandacht. Wanneer je niet zomaar genoegen neemt met het eerste, het meest voor de hand liggende of het sociaal wenselijke antwoord, zend je de boodschap uit dat de spreker gehoord wordt en dat je hem serieus neemt. En precies dat vormt de basis van Het Andere Gedicht.
Je wordt altijd beloond voor doorvragen: het levert antwoorden die je misschien niet verwacht had; authenticiteit dus en originaliteit. Poëzie.

Een goede vraag zorgt voor verdieping, een korte stilte, twijfel, zoeken. Maar waaraan voldoet een goede vraag? Vaak is het verleidelijk om in je vraag alvast je eigen antwoord op te nemen. Je wilt je deelnemer(s) immers zo goed mogelijk helpen. Dus je bedoelt dat je liever chocolademelk drinkt dan koffie? De ander hoeft alleen nog maar te bevestigen of te ontkennen. Maar help je je deelnemer(s) werkelijk door vast voor ze in te vullen?
Jij bent de enige die daarop het antwoord heeft. Soms is het nodig om vast een antwoord te suggereren, zodat de ander kan reageren. Maar vaak niet. Vaak levert het net iets meer eigenheid op wanneer je de vraag echt vrij van antwoorden stelt en de stilte laat vallen. In de stilte gebeurt het namelijk, daar werken de hersenen, daar ontluikt de taal.

Even wilde wij hier stellen dat het áltijd beter is om open vragen te stellen en dat je in álle gevallen moet doorvragen, specifieker moet vragen. Bijna dus vielen we daarmee zelf in de valkuil die we net schetsten: we willen jullie graag helpen. Maar helpen we jullie werkelijk door vast het antwoord te geven en jullie regels als waarheden op te leggen? Nee. Denk zelf na. Voel zelf aan. Probeer zelf uit. Oftewel: trek ook ons in twijfel. Is het waar wat we zeggen? Soms. Maar soms vooral ook niet. De enige waarheid is te vinden in dat ene moment tussen jou en de dichter.

© Blindschelders & Raadsman, Inge Raadschelders
in opdracht van Special Arts, 2014

Beschouwend

alles op deze website valt onder de volgende creative commons licentie: by-nc-sa