Inge Raadschelders

Hoge hoed (fragment)

1. Onderweg
Eén van de straaltjes uit de rubberen mat op de bodem van het net iets te kleine ligbad borrelde precies tegen de sluitspier van de jonge man. Hij lag met zijn hoofd geleund tegen de harde rand van de badkuip en staarde naar het plafond. De omgekrulde randjes van de gebarsten verf boven zijn hoofd kleurden grijsbruin op.
Hij vroeg zich af hoe oud het pand was. De meeste gebouwen die hij totnogtoe had gezien zagen eruit alsof ze te vroeg gebouwd waren voor luxueuze badkamers, maar wellicht was dat niet meer dan de Renaissanceachtige stijl van de stad, die alleen maar verwees naar oud en monumentaal. In het donker was het moeilijk geweest om de werkelijke leeftijd van de gebouwen te schatten en hij wist niets van het land waar hij nu was. Hij was er om de nacht door te brengen, wachtend op zijn volgende vlucht. Zijn blik zakte, langs de donkere schimmelvlekken die zich door verschillende lagen verf hadden gedrongen, tot ooghoogte, waar het kijken hem het minste moeite kostte. Het iets te warme water maakte zijn vermoeide lichaam loom en zwaar.

Het glas met jonge jenever, die hij tot zijn verbazing in de slijterij om de hoek van zijn hotel had gevonden, stond naast hem op de tegelvloer. De winkels waren al gesloten toen hij, voor zijn gevoel al laat op de avond, in het hotel was aangekomen. Desondanks scheen in de lange straat waar de taxi hem had afgezet om de paar honderd meter een strook wit licht. Vanachter tralies verkochten kleine mannen met zwarte snorren daar, naast drank van over de gehele wereld, sigaretten, snoep en Portugeestalige video’s.
De arm van de jonge man was net te kort om zonder moeite het glas, over de badrand heen, op te pakken, dus hij dronk er niet van. Langzaam verdampte de alcohol en mengde zich met de damp van het badwater. Als eerste besloeg de spiegel. Het raampje naar buiten, dat uitkeek over de lange straat met oude gebouwen en illegale winkeltjes, volgde en uiteindelijk besloeg ook het geblindeerde glas in de deur naar het halletje. Een zware, dikke mist vulde de kleine badkamer. De jonge man ontspande de spier, waarvan hij zich het bestaan eerder nauwelijks had gerealiseerd, maar die nu door het straaltje water zacht gekieteld werd. Hij sloot zijn ogen en dacht na over dat woord. Sluitspier. De spier waarmee men zichzelf sluit. De stad waar hij een aantal uur geleden was aangekomen had hem uitgeput. Niets liever wilde hij dan zichzelf afsluiten voor de wanhoop die hem overvallen had tijdens zijn korte avondwandeling.

Het grootste gedeelte van zijn reis zat er op en was redelijk verlopen. In het vliegtuig waren de twee stoelen naast hem leeg gebleven, zodat hij ruimte had om zijn lichaam tijdens de elf lange uren vliegen zo nu en dan te bewegen. Hij had een paar uur geslapen en in zijn kleine, zwartlederen notitieboekje een aantal observaties opgeschreven. Na een overnachting zou hij morgen in nog drie korte vluchten doorreizen naar het aangrenzende land, zijn voorlopige eindbestemming. De aankomst vandaag op het onverwacht moderne vliegveld had hem enigszins in verwarring gebracht. Snel pratende beambten hadden de stroom reizigers uit het vliegtuig via lange gangen en roltrappen naar buiten geleid, waar een man met een lange, puntige snor hem onverstaanbaar snel ondervroeg. De jonge man was na de lange vlucht te versuft geweest om hem te begrijpen en kon slechts nee schudden, in een poging duidelijk te maken dat hij de man niet verstond. Uiteindelijk was de conversatie uitgelopen op een haast wanhopig roepen; ‘taxi, taxi?’. Daarop volgde zijn eerste woord in de hem vreemde taal. Hij hoorde zelf hoe knullig het uit zijn mond kwam. ‘Si.’ Om zijn onbenullige statement kracht bij te zetten knikte hij. De man bracht hem naar een auto, vroeg om twintig dollar en stuurde de chauffeur op pad. De rit was lang en onrustig. De kleine mollige bestuurder scheurde wild door drukke straten, over grote, ongeorganiseerde pleinen en hield geen seconde zijn mond. De jonge man verstond geen woord van wat hij zei, maar af en toe knikte hij kort in de richting van de achteruitkijkspiegel. Daar nam de chauffeur genoegen mee.

Nadat hij bij de balie van het hotel had ingecheckt en zijn bagage - een grote grijze koffer, zijn zwartlederen rugtas en de laptoptas - grondig had gecontroleerd, verliet hij zijn kamer voor een wandeling door de stad. Zijn benen waren stijf van de lange zit en hij vreesde dat hij niet tot rust zou komen. De zwoele avondlucht zou hem wellicht helpen bij het inslapen. Hij had twee blokken gelopen en was drie maal rechtsaf geslagen, bang om zijn gevoel voor richting te verliezen. De straat die hem terugleidde naar het hotel helde licht naar boven. Meteen voelde hij zijn kuiten. Zijn lichaam was het wandelen over oplopende straten niet gewend. De weg was lang en ging langs vele kleine restaurantjes en barretjes die allemaal, op een enkeling na, van klanten verstoken waren. Op bijna iedere hoek zat een zwerver op een oude lap of een platgedrukte kartonnen doos met uitgestoken hand en grote, vragende ogen. De jonge man probeerde hen te negeren. Met zijn handen diep in de zakken van zijn donkere jas gestoken, de rechterhand stevig om zijn portemonnee geklemd, las hij de letters van de straatnaambordjes, waarvan de letters leken op de letters van de taal die hij de afgelopen weken had bestudeerd. Het vette vliegtuigvoedsel lag nog zwaar op zijn maag.
Op de hoek van de straat waarin zijn hotel lag, besloot hij nog niet terug te gaan. De volgende ochtend zou hij al vroeg doorreizen en hij meende toch iets van deze stad gezien te moeten hebben. In plaats van rechtsaf richting het hotel, sloeg hij dus linksaf en kwam al snel uit op een straat die, onderbroken door een smalle middenberm, de breedte van wel acht of negen rijbanen had. Minutenlang scheurden reeksen auto’s voor hem langs. Het waren vooral geelzwarte taxi’s, die afremden zodra ze de opvallend net geklede man langs de kant van de weg zagen staan. Vanachter donkere ramen keken donkere ogen hem indringend aan, zich er van verzekerend dat hij geen rit van hen wilde. Toen eindelijk het oranje mannetje op het voetgangerslicht wit kleurde, begonnen aan de verre overkant van de straat enkele voetgangers aan de oversteek. Nog voor de jonge man op de middenberm was aangekomen begon het verkeer alweer luid toeterend te rijden. Opnieuw staarde hij langs dikke rijen auto’s, tot het verkeer stilhield en hij aan de tweede helft kon beginnen. Dit keer wachtte niemand aan de overkant, blikte niemand de westerling halverwege het zebrabad van dunne weggevaagde witte banen kort in de ogen.

De lange oversteek bracht hem in een wijk met een totaal andere uitstraling. De eerste straat die hij insloeg was vol van wit licht, dat uit een lange rij etalageruiten op de oude, grijze stoepstenen viel. Een groepje jongeren kwam lachend een groot filiaal van een Amerikaanse fastfoodketen uitgelopen. Een paar meter verder gingen ze een bar binnen, die was omgebouwd tot westernkroeg, met grote, grillige houten planken die, toen de jonge man zelf de bar passeerde, van plastic bleken te zijn. De twee halve deurtjes klapten, als in een oude cowboyfilm, achter de gezette jongeren dicht. Een enkel stelletje kuierde gearmd langs de winkelruiten en bleef zo nu en dan voor een van etalages staan. Ook de jonge man keek af en toe door een van de uitstalramen naar binnen. De prijzen van Kledingstukken, elektrische apparatuur, lampen en speelgoed leken hem laag en werden met fluorescerende bordjes aangeprezen, alsof alles in de aanbieding was.
Al snel verveelde hij zich. De straat leek te veel zijn eigen stad. In de hoop op verandering sloeg hij een smalle zijstraat in. Nog voor hij zijn voet op de donkere tegels van het steegje liet landen, weifelde hij echter. De bonkende winkelmuziek vermengd met stemmen en nu en dan gelach gingen met hem mee de hoek om, maar het felle licht uit de winkelstraat loste op in diepe schaduwen en duisternis. Buiten het bereik van de opzichtige lichtbakken en luxueus ingerichte etalages, restte hier slechts besmeurde achterkanten, vervallen deuren, afbladderende kozijnen, ingezakte stoeptegels en - verspreid over de stoep - grote hopen afval. Een combinatie van urine, vis, oud vet en vervuilde mensenlucht prikte in zijn neus. Voor het eerst die avond bemerkte de jonge man de kilte van avondlucht die, vergezeld door een onbestemd, maar ongemakkelijk gevoel, langs zijn huid streek en geleidelijk zijn weg naar binnen vond, tot in de kern van zijn botten. Een vlaag van angst nestelde zich in zijn borstkas. Hij verzette zich. Ook dit - vooral dit - was de stad die hij wilde zien, voordat hij morgen verder zou reizen.

Langzaam wenden zijn ogen aan de plotselinge donkerte. In en rond de hopen afval ontwaarde hij nu menselijke figuren. Hij zette een paar stappen verder het steegje in en gaf zijn pupillen de tijd om scherp te stellen. Eenmaal in de buurt van de eerste afvalhoop kon hij de bewegingen van de gestaltes plaatsen. Kromgebogen zaten zij tussen het vuil. Ze scheidden papier, blik en glas van het andere afval. Etensresten die ze tegenkwamen staken zij gretig in hun mond. Een grote, forsgebouwde vrouw keek naar hem op. In haar schoot lag een baby te slapen, half verscholen tussen de rokken. Het gezicht van de vrouw was zwart van het vuil, haar haar droeg ze warrig bij elkaar gestoken op haar achterhoofd. Haar ogen fonkelden. Toen rees haar grote lichaam uit het afval omhoog. Met haar linkerhand klemde ze de rokken vast waarin de baby gewikkeld was. Haar rechterhand stak ze met een grote, vlakke handpalm vragend voor zich uit. Een seconde lang staarden ze elkaar in de ogen. In de blik van de vrouw was niets dat de jonge man herkende. Twee mensen keken elkaar aan, zonder enige vorm van contact. Vier pupillen waren op elkaar gericht, maar zagen elkaar zoals mens en een dier elkaar soms zien; zonder begrip, zonder herkenning. De blik van de vrouw was even leeg als haar verzoek. Instinctief was de jonge man bang voor haar, voor de onbestemde kracht die onverwacht uit de leegte van haar bestaan op zou kunnen komen. Met een paar stevige passen passeerde hij haar. Achter zijn rug schold zij hem uit en spoot een felle klodder spuug in zijn richting. Hij sloot zijn ogen, zonder zijn pas te vertragen. Een hevige misselijkheid overviel hem. Hij concentreerde zich op zijn voeten, die stap na stap de stenen raakten, loskwamen en als vanzelf een kleine meter verder weer neerkwamen. Hij zwikte niet, al waren de tegels onregelmatig. Nog strakker sloot zijn hand zich om de portemonnee in de zak van zijn jas. Hij had hiervan geweten. Hij kende de beelden en meende zich te hebben voorbereid op armoede en vuil. Nooit had hij zich echter gerealiseerd dat het zo daadwerkelijk bestond.

Hij vervolgde zijn weg langs nieuwe hopen afval, waar andere mensen dezelfde handelingen uitvoerden. Niemand sprak. De straat werd slechts gevuld met geritsel van afval langs afval, van gravende handen, en verschuivende nagelaten troep. Tegen het einde van het steegje raakte de stoep leeg. Er waren geen afvalbergen meer, alsof iemand had geprobeerd de troep te verbergen voor de grote winkelstraat waarop het steegje ook aan deze zijde uitkwam. Links van hem, op de laatste hoek zat, geleund tegen een groot, grijs gebouw een laatste vrouw, ineengedoken in een streep rood neonlicht, alsof ze zich daaraan probeerde te warmen. Ze droeg een bontjas. Zwartlederen handschoenen verborgen de handen die ze om haar knieën heen geslagen had. Bij het horen van de voetstappen van de jonge man wende ze haar gezicht in zijn de richting. Ze keek hem niet aan, bewoog slechts haar hoofd zijn kant op. Het rode schijnsel ving haar gezicht, waardoor hij haar zwarte ogen kon zien. Zwarte make-upresten vormden donkere strepen over haar lichtgekleurde huid. Haar blik gleed langs zijn grijze broek omlaag naar de stoeptegels voor haar. Met een haast sierlijk gebaar trok zij de handschoen van haar rechterhand en wees met een priemende wijsvinger in zijn richting. Haar nagels waren lang en ooit gelakt geweest in dezelfde kleur als het licht dat nu ook haar hand bescheen. De restanten van de lak waren nog duidelijk te zien.
‘Cigarette please’ zei ze zacht, met haar blik nog altijd gericht op de grond. Haar vriendelijke, zachte stem verraste de jonge man, die een andere klank verwachtte bij het scherp wijzende gebaar. In gedachten zag hij haar voor zich zoals ze ooit geweest moest zijn, in haar chique mantel, met keurig opgestoken haar en charmante damesschoenen die zelfverzekerd door de lege straten tikten. Ze sprak Engels zonder een al te zwaar accent. Haar jas had ze in betere tijden uitgekozen, in een dure winkel, tussen vele andere, nog mooiere en duurdere jassen, tussen geparfumeerde damesvriendinnen en keurig geklede winkelmeisjes. Misschien moest hij haar iets geven. Hij rookte niet, maar hij kon haar wat geld geven om sigaretten van te kopen. Hij had echter nog geen geld gewisseld en in zijn portemonnee zaten slechts grote dollarbiljetten. Hij wist niet eens of hier wel met Amerikaanse dollars betaald kon worden.
Niet wetend hoe anders te reageren liep hij door en sloeg de hoek om, het donkere steegje, het afval en de vrouwen achter zich latend. In een rechte lijn keerde hij terug naar de oversteek. Hij was moe. Ruim een dag geleden was hij nog thuis geweest, waar hij de wereld kende, ongeacht welke hoek hij omsloeg. Hij stak de brede weg over die de stad in tweeën spleet. Een paar meter voor de goudkleurige draaideuren van het hotel stopte hij voor één van de kleine, volgepropte slijterijen.

Het badwater koelde snel af en wekte de jonge man uit zijn mijmeringen. Langzaam kwam hij omhoog. Zijn lichaam was zwaar, zijn bleke huid gerimpeld. Hij wankelde en zocht paniekerig houvast, maar er was niets anders om zich aan vast te grijpen dan het plastic douchegordijn. De stang waaraan het hing zat tussen de twee muren geklemd en schoot los bij de minste greep in de bleekgekleurde kunststof. Stang en gordijn kwamen naar beneden, waardoor de jonge man zijn laatste beetje evenwicht verloor en viel. Zijn rug schaafde langs de verkalkte kraan, zijn handen gleden langs de koude rand van het bad. Het gordijn viel over hem heen, de stang sloeg tegen zijn hoofd. Even bleef hij zo liggen. Met zijn hand zocht hij langs de bodem van het bad naar de stop.
Het waterpeil daalde zuigend en maakte zijn lichaam nog zwaarder. Langzaam liep de badkuip leeg. Bij het laatste water gorgelde het putje. De jonge man duwde het gordijn van zich af op de grond en stapte, zich nu goed vasthoudend aan randen en muren, voorzichtig uit het bad. De tegelvloer was koud onder zijn voeten. Alles in de badkamer was nat geworden. Hij sloeg één van de verkleurde handdoeken om zich heen en liet de ruimte zonder verder omkijken achter zich. Het douchegordijn lag druipend op de vloer. Zijn kleren lagen keurig gedrapeerd over de deksel van het toilet. De pijp van zijn grijze broek lag in een plasje een zoog langzaam het water in zich op. Op het plankje boven de wastafel lag zijn bril. Bij het openen van de deur was de damp van het hete water de gang ingeslagen en loste nu langzaam op in de grotere ruimte. Terug in de slaapkamer stapte hij zonder zich verder af te drogen in het stijf opgemaakte bed. Overal om hem heen was het stil. In het hotel klonk geen enkel geluid en ook de straat beneden hem leek te zijn uitgestorven. Hij keek op zijn horloge, dat met een druk op het kleine knopje oplichtte en hem vertelde dat het tegen de ochtend liep. Hij had de tijd nog niet gelijk gezet. Om hem heen begon juist de nacht. In zijn hoofd hing nog de mist uit de douche. Zijn zware lijf zonk ver weg in het zachte matras. Hij sloot zijn ogen, en viel binnen een paar seconden in een diepe, rusteloze slaap.

Verhalen

alles op deze website valt onder de volgende creative commons licentie: by-nc-sa